• Investeert voortdurend in kennis
  • Pro-activiteit
  • Een persoonlijke service
  • Pragmatisch & Dynamisch
  • Uw boekhouding online

Interesse?

Contacteer ons vrijblijvend via onze contact- pagina of telefonisch via 055/30.14.41 

Hervorming van de patrimoniumtaks

Gepost op 2 februari 2024 in Fiscaliteit

De jaarlijkse taks tot de vergoeding van de successierechten, ook bekend als de patrimoniumtaks, is een belasting om de successierechten te compenseren die niet kunnen worden toegepast op rechtspersonen zoals (internationale) vzw’s en private stichtingen. De wet van 28 december 2023 met diverse fiscale bepalingen (BS 29 december 2023) wijzigde deze taks ingrijpend.

Wij zetten de belangrijkste wijzigingen op een rij.

Progressieve tarieven

Het vlak tarief van 0,17% wordt gewijzigd in een progressief tarief in functie van de hoogte van het vermogen van de vzw’s en stichtingen. Vzw’s en stichtingen met een groter vermogen dienen dus meer bij te dragen:

  • geen taks op de eerste schijf van 50.000 euro;
  • 0,15% op de schijf van 50.000,01 tot 250.000 euro;
  • 0,30% op de schijf van 250.000,01 tot 500.000 euro;
  • 0,45% boven 500.000 euro.

Hogere belastingvrije grens

Vzw’s met een vermogen van minder dan 25.000 euro waren voorheen vrijgesteld van de taks. Onder de nieuwe regeling zullen vzw’s met een vermogen van minder dan 50.000 euro vrijgesteld zijn van deze taks.

Onder de oude regeling waren vzw’s met een vermogen van meer dan 25.000 euro, belastbaar op het volledige vermogen dus ook op het vrijgestelde bedrag van 25.000 euro. Onder de nieuwe regeling zullen vzw’s met een vermogen van meer dan 50.000 euro ook geen taks dienen te betalen op de eerste schijf van 50.0000 euro, maar enkel op het deel daarboven.

Op welke bestanddelen?

De taks is verschuldigd op het totale vermogen van de vzw of stichting, dus zowel op de roerende als de onroerende goederen, met uitsluiting van het bedrijfskapitaal.

Onder de vorige regeling moest geen rekening worden gehouden met in het buitenland gelegen onroerende goederen. Met ingang van 1 januari 2024 zullen echter ook alle in het buitenland gelegen onroerende goederen tot de belastbare grondslag behoren. Om dubbele belasting te voorkomen, wordt wel in een verrekening voorzien van de in het buitenland betaalde belasting. Indien op het in het buitenland gelegen onroerend goed een gelijkaardige taks als de Belgische patrimoniumtaks wordt geheven, zal de patrimoniumtaks verminderd worden met de taks geheven in het land waar het onroerend goed is gelegen, omgerekend in euro op de datum van de betaling ervan. Uiteraard zullen de nodige bewijsstukken dienen te worden verstrekt.

De vrees bestond dat de verhoogde taksen de werking en het bestaan van talrijke vzw’s in gevaar zou brengen. Onder politieke druk werden in laatste instantie nog tal van uitzonderingen voorzien. Voor een aantal sectoren wordt de waarde van hun bezittingen verminderd met 62,3%, zodat er slechts 37,7% van de waarde van hun bezittingen effectief wordt belast. Hierdoor betalen deze instellingen nooit meer dan (afgerond) 0,17% op hun bezittingen, wat overeenstemt met het voormalige vlakke tarief.

  1. De zorgsector, in het bijzonder de ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, klinieken en dispensaria, aangevuld met een aantal publiekrechtelijke of door de overheid erkende instellingen actief op het vlak van maatschappelijk werk, sociale zekerheid en bescherming van kinderen en ouderen, waaronder instellingen voor bejaardenzorg, kinderbewaarplaatsen en jeugdtehuizen, instellingen voor gezinshulp, instellingen voor gehandicaptenzorg, … die voor meer dan de helft van hun omzet handelingen verrichten die btw-vrijgesteld zijn op grond van artikel 44, §2, 1° en 2° WBTW;
  2. Vzw’s en private stichtingen in de sectoren ‘sport’, ‘onderwijs’ en ‘cultuur’ die op grond van artikel art. 44, § 2, 3°, 4°, a) of 9° WBTW in aanmerking komen voor de btw-vrijstelling inzake de exploitatie van sportinrichtingen, inzake onderwijs, en inzake de organisatie van culturele evenementen. Ook hier is vereist dat meer dan de helft van hun omzet voortvloeit uit handelingen die btw-vrijgesteld zijn.
  3. De maatwerkbedrijven die opgericht of erkend zijn door de bevoegde gewestelijke regering of instelling, zonder voorwaarde op het vlak van omzet;
  4. De medische huizen bedoeld in artikel 32, §1, tweede lid van het Koninklijk Besluit van 3 juli 1996 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, met name ‘zorgverleners of een groep van zorgverleners die geneeskundige verstrekkingen verlenen die betaald worden volgens de regels vastgesteld in uitvoering van artikel 52, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zonder voorwaarde op het vlak van omzet;
  5. Dierenasielen zijnde ‘’instellingen die tot doel hebben dierenasielen te beheren en die de erkenning hebben gekregen bedoeld in artikel 5 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren of in artikel D.32 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek’’, alsook private archieven, zijnde centra voor private archieven die zijn erkend door de bevoegde gemeenschapsregering of instelling’’.
  6. De zogenaamde “patrimonium- vzw’s”, met name de instellingen waarvan minstens 75% van de bezittingen wordt aangewend door een instelling zoals bedoeld in (a) tot (e) supra. Het gaat hierbij voornamelijk om de aparte ‘patrimonium-vzw’s’ waarin bedoelde vzw’s en stichtingen hun infrastructuur vaak onderbrengen. Denk maar aan een vzw die niet zelf een ziekenhuis uitbaat, maar wel gebouwen in haar vermogen heeft, dewelke ter beschikking worden gesteld aan een ziekenhuis.

Vrijstellingen

Aan de vrijstellingen werd niet geraakt. Zo blijven de gebouwen die uitsluitend door het gemeenschaps- en gesubsidieerd onderwijs aangewend worden voor onderwijsdoeleinden, volledig vrijgesteld van de patrimoniumtaks. Merk in dit verband op dat deze vrijstelling voor het onderwijs, enkel geldt ten aanzien van (kwalificerende) onroerende goederen, terwijl voormelde nieuwe uitzondering (supra 3b) die werd ingevoerd van toepassing is ten aanzien van het geheel van het patrimonium dat aan de patrimoniumtaks onderworpen is, roerende goederen inbegrepen.

Aangifte en betaling van de taks

U moet de aangifte indienen op het kantoor Rechtszekerheid dat bevoegd is voor het ambtsgebied waarin de maatschappelijke zetel van de VZW of private stichting gevestigd is en dit uiterlijk 31 maart van het aanslagjaar. Ook dient de taks uiterlijk op 31 maart van het aanslagjaar betaald te worden. VZW’s en private stichtingen met een vermogen van minder dan 50.0000 EUR zijn niet langer verplicht een nihil-aangifte te doen. Zij worden volledig vrijgesteld van de aangifteplicht.

Voorbeelden

  • Een vzw, andere dan een in sub 3, supra bedoelde uitzonderingen, met een vermogen van 40.000 euro betaalt in de vorige regeling 68 euro (0,17% op 40.000 euro). In de nieuwe regeling betaalt deze vzw geen taks meer.
  • Een vzw, andere dan een in sub 3, supra bedoelde uitzonderingen, met een vermogen van 240.000 euro betaalt in de vorige regeling 408 euro (0,17% op 240.000 euro). In de nieuwe regeling geldt een vrijstelling tot 50.000 euro. Op het resterend bedrag (190.000 euro) is een taks van 0,15% van toepassing. Deze vzw betaalt 285 euro, dus een vermindering.
  • Een vzw, andere dan een in sub 3, supra bedoelde uitzonderingen, met een vermogen van 450.000 euro betaalt in de vorige regeling 765 euro (0,17% op 450.000 euro). In de nieuwe regeling geldt een vrijstelling tot 50.000 euro. Op de schijf tussen 50.000 euro en 250.000 euro is een taks van 0,15% van toepassing ( = 300 euro, zijnde 0,15% op 200.000). Op de schijf tussen 250.000 en 500.000 euro is een taks van 0,30% van toepassing ( = 600 euro, zijnde 0,30% op 200.000 euro). In de nieuwe regeling bedraagt de totale taks dus 900 euro, dus een meertaks tegenover de vorige regeling.

Inwerkingtreding

De nieuwe regeling is in werking getreden op 1 januari 2024. Voor de berekening van de taks wordt er gekeken naar het geheel van de bezittingen die een VZW of private stichting in bezit heeft op 1 januari van het betreffende aanslagjaar. Dit heeft dan ook tot gevolg dat de nieuwe regelgeving reeds van toepassing zal zijn op de aangiftes die ten laatste op 31 maart 2024 dienen ingediend te worden.

 

© CERTIFISC – Auteur: Jorn Peyskens

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief